Reputatiemanagement, crisismanagement, imago, politiek, openbaar bestuur

Openbaar bestuur: wie wil nog wethouder worden?

Het valt voor (politieke) bestuurders niet mee de rug recht te houden als publiek en politiek hen met almaar meer wantrouwen bejegenen. Nog even en alleen de meest kleurloze types of onverantwoordelijke gelukszoekers durven zo’n positie in het (openbaar) bestuur nog aan.

Bestuurders hebben zich aan de wet te houden. Ze dienen over een hoogstaand moreel kompas te beschikken. Spreken altijd de waarheid, zijn immer diplomatiek en kunnen tegen een stootje. Dossierkennis paren ze aan een gezellige inborst. En ze moeten bewijzen te deugen. Steeds weer.

De samenleving legt haar witte raven onder een enorm vergrootglas. De macht die we hen gaven, mogen ze niet misbruiken. We betalen met belastinggeld een op zichzelf best redelijk salaris dus daar verlangen we wel minstens wat integriteit voor terug.

Eén tweet van iemand die meende iets te hebben opgevangen voldoet.
Was vroeger de wethouder iemand die vanwege het ambt dat hij bekleedde op voorhand als onkreukbaar werd beschouwd, nu is één tweet van iemand die meende iets te hebben opgevangen voldoende voor publiciteit en nader onderzoek. De door ons en voor ons boven ons gestelden moeten zich niets in het hoofd halen. Ze zijn niet als vanzelf boven elke twijfel en verdenking verheven. Integendeel.

Er hoeft maar ergens in een van de vele dossiers op een gemeentehuis iets fout te gaan, of de wethouder is de Sjaak. Had hij er niet van kunnen weten? Dan had hij er van móeten weten want hoe had hij anders in kunnen grijpen? In ieder geval heeft hij verzuimd de cultuur waarin iets op deze manier kon misgaan tijdig aan te pakken. Als geen van het voorgaande geldt, blijft altijd nog staan dat de wethouder bestuurlijk verantwoordelijk is. Linksom of rechtsom: hij moet zich verantwoorden. Nee, hij heeft het gedáán. Zó moeilijk is zijn werk nou ook weer niet!

Het publiek vindt politiek en bestuur ‘saai’.
Politieke gezagsdragers weten zich hierdoor kwetsbaar. Waar publiek zich niet langer dan enkele minuten verdiept in een kwestie en sowieso politiek en bestuur al snel ‘saai’ vindt, oordeelt het op basis van gevoel en eerste indrukken. De bestuurder wiens sociale status almaar lager werd (‘politicus’ en ‘zakkenvuller’ werden nagenoeg synoniem) heeft van zo’n eerste indruk weinig positiefs te verwachten.

‘Better safe than sorry’ wordt dan al gauw het devies. Goede raad is goedkoop: “Die openbare aanbesteding? Geef die maar aan je collega, die gaat nooit golfen met de broer van een mededinger.” ”Dat stuk grond van je ouders? Wil de gemeente precies dáár een nieuwe school bouwen? Dat gelooft natuurlijk niemand.” “Is die adviseur een studievriend? Jammer, zoek maar een ander. Maakt niet uit of die duurder of kwalitatief minder is, het scheelt je op voorhand een hoop gezeur.”

Het trieste is dat juist die terugtrekkende beweging brandstof voor de kritiek is.
Het openbaar bestuur vertoont de neiging achteruit te bewegen, terugdeinzend voor een publiek dat zowel veeleisender als wantrouwender en tegelijkertijd verwender wordt. Het trieste is dat juist die terugtrekkende beweging brandstof voor de kritiek is.

Het uiteindelijke gevolg laat zich raden: alleen onkreukbare kleurlozen of hondsbrutale gelukszoekers nemen nog plaats aan het roer. Terwijl de samenleving behoefte heeft aan stevige figuren met ruggengraat en een vanzelfsprekend ogende autonomie die steeds weer het juiste durven doen. Die in dienst daarvan de confrontatie met volk en media aankunnen en -durven. Die strijdbaar iedere keer weer datgene doen wat het algemene belang, de rechtvaardigheid en de billijkheid het beste dient – ook (of misschien wel juist) als dat er op het eerste gezicht verdacht uitziet. Die het publiek, dat soms democratisch bestuur verwart met in alles zijn zin krijgen, durven uitleggen wat het soms liever niet hoort.

Zolang ze eerlijk en oprecht zijn, moeten bestuurders niets te vrezen hebben.
Anders is op den duur onze democratie het bokje.