Het was een hectische tijd waarin (inter)nationale problemen bij de landelijke gemeente over de plinten kwamen klotsen. Gedoe en emotie maar wethouder Karel, zo vond vriend en vijand, deed het prima. De krant wilde een interview, “over hoe hij de zaken persoonlijk beleefd had en zo”.
De woordvoerder kende de verslaggever onvoldoende om te weten wat die met Karels ontboezemingen zou doen. Vette kop erboven (da’s altijd ‘de eindredactie’) en het is weer bal-met-spetters. Hij deed de verslaggever daarom het idee aan de hand van ‘een week uit het dagboek van Karel’. “Kun je meelezen met zijn gedachten, contacten met omwonenden, aanloop naar die raadsvergadering – van binnenuit!”
Ja, leuk idee, fris ook! Tot de woordvoerder informeerde hoeveel woorden dat artikel dan zou mogen tellen (‘de opmaak kost ook ruimte, hè?’). Hoezo? Waarom wilde hij dat weten? “Nou… dan kan ik Karel vertellen hoe lang zijn dagboekaantekeningen mogen zijn.” Nee. Nee, dat kon toch echt niet de bedoeling zijn. De verslaggever schreef het zelf, uiteraard. ’t Was toch zíjn krant!?
“Wacht even: jij wilt het dagboek van de wethouder gaan schrijven..?!” De wethouder mocht het natuurlijk nog wel even lezen voor publicatie.
Karel en de woordvoerder bedankten schaterlachend voor de eer.